


.
Blijf met onze gratis Nieuwsbrief op de hoogte van de nieuwe inhoud op de Doping Academy.
.





.
Had Spartacus echt een motortje in zijn fiets of is dat een fabel?
.

.
Een 'dopindode' uit het negentiende-eeuwse wielrennen en het WADA-antidopingbeleid.
.
Volkskrantcolumnist Bert Wagendorp noemt dit een fenomenaal boek, voor iedereen die verder wil kijken dan de simpele wedstrijd.
.

.In een interview op NPO 1 vertelt auteur en directeur van de Doping Academy over zijn boek 'Arthur Linton. Een vermeende negentiende eeuwse dopingdode en het WADA-antidopingbeleid
.In een interview op NPO 1 vertelt auteur en directeur van de Doping Academy over zijn boek 'Arthur Linton. Een vermeende negentiende eeuwse dopingdode en het WADA-antidopingbeleid
In een interview op NPO 1 vertelt auteur en directeur van de Doping Academy over zijn boek 'Arthur Linton. Een vermeende negentiende eeuwse dopingdode en het WADA-antidopingbeleid
.
.
.

DA-Nieuwsbrief
Les 8
Vooraf- versus achterafkansen
In deze les bespreken we aan de hand van een reële –in de literatuur beschreven[10; 11; 25] – moordzaak het verschil tussen vooraf- en achterafkansen van een gebeurtenis en passen dat voorbeeld vervolgens toe op dopingkwesties.
a. De moordzaak
In 2002 werd de 37-jarige Pim dood aangetroffen in het Drontener bos. Hoewel er geen aanwijzingen voor moord waren, verdacht het Openbaar Ministerie (OM) Henk daar toch van en motiveerde dat met: ‘de kans dat een Nederlandse man van 37 jaar in 2002 een natuurlijke dood stierf is zo klein, dat Pim wel vermoord moet zijn.’ De rechtbank en het gerechtshof gingen in die redenering mee en Henk werd veroordeeld. We testen het OM-argument.
Ons voorbeeld gebruikt slechts één aspect uit de Drontener bosmoord, om daarmee het verschil tussen vooraf- en achterafkansen uit te leggen. Voor de overige aspecten in deze zaak verwijzen we naar de oorspronkelijke publicaties[10; 11; 25].
b. A-priori kansen
Voor het beoordelen van het OM-argument moeten we de vraag beantwoorden: ‘Hoe groot is de kans dat een 37-jarige Nederlandse man in 2002 een natuurlijke dood zou sterven versus dat hij zou worden vermoord?’ Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geeft nauwkeurig gegevens voor dat antwoord (Tabel 7-1).
De tabel laat zien dat de kans dat een Nederlandse man tussen 35 en 40 jaar in 2002 zou overlijden ongeveer een op de duizend (1,06 ‰) was, verdeeld over een kans van 1 op 1.450 (0,69‰) op een natuurlijke en 1 op 2.736 (0,37‰) op een onnatuurlijke dood. De kans dat die man in 2002 zou worden vermoord is 1 op 28.274 (0,04‰).
A-PRIORI KANSEN |
|||||
doodsoorzaak | aantal | totaal | kansen | ||
1 op: | ‰ | ||||
1. | Natuurlijke dood | 468 | 1450 | 0,69‰ | |
2. | Niet natuurlijke dood | 248 | 2736 | 0,37‰ | |
a. ongevallen | 94 | 7219 | 0,14‰ | ||
b. zelfdoding | 122 | 5562 | 0,18‰ | ||
c. moord en doodslag | 24 | 28.274 | 0,04‰ | ||
d. onbekende gebeurtenissen | 4 | 169.649 | >0,01‰ | ||
e. overige gebeurtenissen | 4 | 169.649 | >0,01‰ | ||
Totaal | 716 | 948 | 1,06‰ | ||
Bron: CBS. De in de tekst gebruikte kansen zijn licht blauw gearceerd |
Tabel 7-1. A-priorikansen dat een levende Nederlandse man in 2002 zou overlijden aan.
(35-40 jaar, N = 678.596)
Samengevat: Het OM heeft gelijk dat de kans dat de 37-jarige Pim in 2002 op een natuurlijke wijze zou overlijden klein was (0,69‰). De kans echter dat Pim in dat jaar een onnatuurlijk dood zou sterven was nog bijna twee keer kleiner (0,37‰), terwijl de kans dat hij in 2002 zou worden vermoord zelfs bijna 20 keer kleiner (0,04‰) was. Het OM-argument is dus onjuist.
Maar naast dat het OM-argument onjuist is, is het ook ongeldig. Pim was namelijk dood en daarmee was zijn kans om in 2002 te overlijden 100% geworden. Tabel 1 gaat namelijk over a-priori of vooraf kansen: dat zijn de kansen dat een levende Pim in 2002 aan een bepaalde oorzaak zou overlijden. Maar zodra Pim is overleden, werden die kansen ongeldig en moeten we de a-posteriori kansen gebruiken.
c. A-posteriori kansen
Pim was dood, waarmee zijn kans om in 2002 te overlijden 100% was geworden. De in Tabel 1 beschreven a-priori kansen moeten dan plaats maken voor de a-posteriori kansen (Tabel 2), waarbij een andere vraag gesteld moet worden, namelijk: ‘Wat is de kans dat een in 2002 overleden 37-jarige Nederlandse man een natuurlijke dood stierf versus dat hij werd vermoord?’ Voor dat antwoord kunnen we dezelfde CBS-gegevens gebruiken. Het verschil is echter dat nu niet alle 35-40-jarige Nederlandse mannen in 2002 (N = 678.596) de basis voor de kansberekeningen vormen, maar alleen de in 2002 overleden 35-40-jarige Nederlandse mannen (N = 716). De a-posteriori kansen zijn weergegeven in Tabel 2. Merk op, dat de a-priori kansen (tabel 1) in promille zijn gegeven, terwijl de a-posteriori-kansen (tabel 7-2) in procenten zijn weergegeven.
Tabel 7-2 laat zien dat van de 716 in 2002 overleden 35-40-jarige mannen 65,4% een natuurlijke en 34,6% een niet natuurlijke doodsoorzaak had. De kans dat een van deze mannen in 2002 werd vermoord is 3,4%.
A-POSTERIORI KANSEN |
|||||
doodsoorzaak | aantal | totaal | kansen | ||
1 op: | % | ||||
1. | Natuurlijke dood | 468 | 1,50 | 65,4% | |
2. | Niet natuurlijke dood | 248 | 2,9 | 34,6% | |
a. ongevallen | 94 | 7,6 | 13,1% | ||
b. zelfdoding | 122 | 5,9 | 17,1% | ||
c. moord en doodslag | 24 | 29,8 | 3,4% | ||
d. onbekende gebeurtenissen | 4 | 179,0 | 0,5% | ||
e. overige gebeurtenissen | 4 | 179,0 | 0,5% | ||
Totaal | 716 | 1 | 100% | ||
Bron: CBS. De in de tekst gebruikte kansen zijn licht blauwgearceerd |
Tabel 7-2. De a-posteriori kans dat een in 2002 overleden Nederlandse man overleed aan.
(35-40 jaar, N = 716)
Ter verduidelijking: onze beoordeling van het OM-argument zegt niets over Henks schuld. We beschreven slechts dat de kans dat Pim werd vermoord versus dat hij een natuurlijke dood stierf. Pim kan nog steeds zijn vermoord en over Henks schuld daaraan zegt onze beschrijving al helemaal niets, maar dat geldt ook voor het OM-argument. Over Henks schuld moet de rechter oordelen, maar die moet dat doen op basis van de juiste informatie en die geeft de OM-argument niet. Dat argument is niet alleen fout maar ook ongeldig.
d. Bij doping
Vertalen we de OM-redenering naar de kans op een positieve dopingtest of verdachte fysiologische waarde (in het fysiologisch paspoort), dan ontstaat de stelling: de kans op een natuurlijke of onbewuste oorzaak van een positieve dopingtest of verdachte fysiologische waarde is zo klein, dat die wel door bewust dopinggebruik moet zijn ontstaan? De vraag die hieruit afgeleid kan worden is dan: wat is de kans dat een positieve dopingtests of verdachte fysiologische waarde uit een natuurlijke of onbewuste oorzaak is ontstaan versus dat ze ontstond door bewust dopinggebruik?
Onbewuste oorzaken zijn niet onder controle van de sporter en kunnen dan niet als doping worden aangemerkt. Dat zou hetzelfde zijn als iemand sanctioneren voor het rijden door een rood stoplicht dat buiten werking was. Maar net als in de moord-casus gaat het hiervoor om a-priori kansen, kansen die voorafgaan aan het verdachte feit.
We zagen, dat zodra dat feit is vastgesteld, de a priori kansen moeten wijken voor de a-posteriori kansen. Dat leidt in dopingzaken tot de vraag: wat is de kans dat dat het positieve criterium of die verdachte fysiologische waarde een natuurlijke of medische oorzaak had of ontstond uit bewust dopinggebruik?
Voor het antwoord op die vraag kunnen we kort zijn: we hebben geen idee. Daarvoor is kostbaar grootschalig onafhankelijk longitudinaal onderzoek nodig onder topatleten van voldoende omvang naar het ontstaan van positieve criteria c.q. afwijkende fysiologische waarden. Dergelijk onderzoek moet gesplitst worden naar dopingmiddel/methode, sporttype, leeftijd, etc. Zolang die informatie niet beschikbaar is, zijn alle uitspraken op basis van het dopingtests c.q. fysiologische paspoorten vooral gebaseerd op speculatie.
In les 2 zagen we bij het bespreken van het procedureniveau dat de antidopingwereld dit probleem omzeilt door na een positieve dopingcontrole op testniveau de bewijslast om te draaien. De atleet moet dan op procedureniveau zelf aantonen dat die positieve/verdachte waarde niet door bewust dopinggebruik ontstond (vals positief is). Dat is echter vrijwel altijd onmogelijk. Zij lopen tegen dezelfde problemen aan die de antidoping community met een budget van honderden miljoenen per jaar niet kan oplossen.
Een voorbeeld: Jan zegt tegen Piet: ‘Ik wil volgende week graag die duizend euro terug die je van mij hebt geleend.’ Piet reageert verbaasd ‘Wat! Ik heb nooit geld van je geleend en zeker geen duizend euro.’ Jan repliceert: ‘Bewijs dat maar!‘ Het is voor Piet echter onmogelijk te bewijzen dat hij geen duizend euro van Jan leende. In een rechtstaat echter hoeft Piet dat ook niet aan te tonen, maar moet Jan zijn claim bewijzen. Als hij dat niet kan, gaat Piet vrijuit of hij nu wel of geen duizend euro van Jan leende. Als het andersom was, zoals in dopingzaken, leidt dat tot rechtsongelijkheid.
Maar net als bij de moord op Pim zegt het voorgaande niets over het daadwerkelijk dopinggebruik van atleten. Dat moeten anderen beoordelen. Maar dat oordeel moet dan wel, net als bij Pim, op de juiste gegevens zijn gebaseerd en dat is nu niet het geval.
Les 9 >>
<< Les 7
© 2007 - 2018 - Dr. Bram Brouwer, Mantgum